Het rozenhoedje

Tussen het laatste lesuur van de ochtend en het middagmaal werd het rozenhoedje gebeden. Dat bestaat uit vijf tientjes van ieder één onze vader en tien weesgegroetjes. In de cyklus Vlaamse kost & school uit mijn bundel Klein joernaal (1979) staat volgend versje daarover:

's Middags, op de speelplaats
liepen we rondjes
in rijen van drie
en baden de rozenkrans
Wie het langst een steentje
aan de voet kon houden
had gewonnen

Een van de paters die ik eind jaren negentig in de Picardie in Nijlen terug zag, citeerde tot mijn verbazing het hele versje uit het hoofd.
Als het regende werd het rozenhoedje in de studiezaal gebeden. Wie een rozenkrans of paternoster had mocht na het eerste tientje gaan zitten. Wie er geen had moest blijven staan. De paternosters waren redelijk makkelijk los te haken zodat je twee stukken kreeg. Eén gedeelte werd uit solidariteit gegeven aan een  leerling die geen paternoster (meer) had. Je moest het resterende stuk wel zó tussen je vingers houden dat de pater-surveillant het bedrog niet in te gaten had.