Het Missiecollege telde (in goede tijden) gemiddeld honderd leerlingen. Ze volgden de zes jaar durende oude humaniora en dat staat volgens de Dikke Van Dale voor: verouderde, maar nog gangbare benaming voor het algemeen vormend of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (met de vakken Grieks en Latijn). Het eerste jaar werd de zesde genoemd, het tweede jaar de vijfde en zo verder, tot je in het het vijfde jaar kwam, dan zat je in de poësis terwijl het zesde jaar de retorica heette. In de poësis maakte je kennis met Latijnse en Griekse dichters als Ovidius, Vergilius en Homerus, in de retorica kwamen redenaars (zoals Cicero) en tragedieschrijvers (zoals Sofokles) aan bod. Er was echter ook een zevende jaar: de laatste klas (het zesde studiejaar) van de lagere school. Bedoeld voor elfjarigen die om verschillende redenen al een jaartje eerder op internaat gingen. Zoals ik. Omdat ik dan mee kon met mijn broer, die een jaar ouder was dan ik. Om kosten te besparen deed ik ook een jaar eerder, samen met mijn broer, mijn Plechtige H.Communie. In het zevende heb ik overigens maar een week gezeten. Vanwege 'de goede punten' die ik behaalde mocht ik samen met drie klasgenoten over naar de zesde, het eerste jaar middelbaar. Eentje van ons, Jos F, slaagde er op die manier in een jaar eerder zijn eindexamen te halen; eentje struikelde in de vijfde; André S en ik bleven het eerste jaar al plakken. Blijven plakken deed ik ook in de poësis, toen ik zakte voor mijn herexamens aardrijkskunde en geschiedenis. Het Missiecollege liep toen al op z'n einde. Ik moest mijn voorlaatste jaar overdoen in het plaatselijke, veel grotere St Gummaruscollege en daar bleek dat ik me wel erg makkelijk doorheen de voorgaande jaren had gedroomd. Ik voelde me in Gummarus zodanig op de huid gezeten dat ik na de Paasvakantie niet meer ben terug gegaan.